43
Perez liep naar buiten en bleef even staan. Het was heel stil. De wind was gaan liggen en het was vloed. Een groepje eidereenden dobberde vlak voor de kust op het water. Hij liep langs het Herring House. Een pad liep over de heuvel naar beneden, naar Skoles. Als hij die route nam, hoefde hij niet langs het huis van Wilding. Het idee dat de schrijver hem zag lopen, stond hem tegen. Maar misschien was Wilding niet thuis en zat hij in Buness, om bij de verbouwing van zijn nieuwe huis te kunnen zijn. Misschien was Fran er ook wel, om advies te geven over vloeren en behangetjes, en ook dat vond hij geen fijn idee. Hij had nooit gedacht dat ze zulke gekke dingen zou doen. In elk geval niet tot het onderzoek was afgerond.
Hij liep de heuvel op en hoorde de roep van een leeuwerik en een wulp. Het was waarschijnlijk al laat op de avond, want de zon zonk al naar de rand van de kliffen en verspreidde een oranje schijnsel. Op het klif zag Perez het silhouet van een man. Vanaf deze afstand was niet te zien wie het was. Een bijzondere verschijning die afstak tegen de ondergaande zon.
Hoewel hij de gelaatstrekken van de man niet kon onderscheiden en zijn ogen vanwege de zon half moest dichtknijpen, wist Perez wie het was. Hij was niet op de ontmoeting voorbereid. De dingen hadden zich in een versneld tempo voltrokken. Hij kreeg de neiging zich om te draaien en te wachten op Taylor, die misschien bewijsmateriaal bij zich zou hebben. Maar de man stond boven op de smalle rotsstrook, tussen de Pit o’ Biddista en de zee. Perez vond dat de snikhete zomer van vijftien jaar geleden inmiddels wel genoeg slachtoffers had geëist. Hij had Jeremy Booth laten gaan, zijn dood tegemoet, en daar voelde hij zich nog steeds schuldig over. Dat werd alleen maar erger als hij geen moeite deed deze man tegen te houden, die blijkbaar van het klif af wilde springen.
Haastig liep hij over het gras en vloekte binnensmonds toen hij op een polletje heide stapte en zijn enkel verzwikte. Bij de rand van het klif gekomen, werd het gekrijs van de vogels harder, en het oranje licht feller. Het was net alsof zijn hoofd met de geluiden en het licht gevuld werd, en hij merkte dat hij niet meer helder kon nadenken.
Kenny Thomson hoorde Perez niet aankomen. Perez dacht dat de man zo in gedachten verzonken was dat hij het waarschijnlijk ook niet gemerkt had als Perez de complete Up Helly Aa-fanfare had meegenomen. Kenny stond heel dicht bij de rand, met zijn rug naar de Pit. Perez riep hem. ‘Ga bij die rand vandaan, Kenny. Kom hiernaartoe, dan kunnen we praten.’
Langzaam draaide de man zich om. ‘Ik sta hier prima. En ik heb je niets te zeggen.’
‘Ik moet zo hard schreeuwen, man. En dat wil ik niet. Niet als het hierover gaat. Over Lawrence.’
Kenny draaide zich weer om en ging met zijn gezicht naar de zee staan.
Perez schuifelde centimeter voor centimeter dichterbij. Zijn maag speelde op toen hij in de diepte de golven tegen de rotsen voor de kust zag beuken. Het geluid van het water leek er een hele tijd over te doen om hem te bereiken. Hij kreeg een visioen van Roddy’s lichaam dat verbrijzeld in de Pit lag. Hij struikelde, en hoewel hij nog meters van de rand af stond, had hij het idee dat zijn hart ophield met kloppen. Een steentje schoot onder zijn voet weg, tuimelde over de rand en verdween uiteindelijk in de schuimende golven.
‘Kenny, dit gaat me niet lukken, man. Waarom kom je hier niet staan, zodat we met elkaar kunnen praten?’
Misschien hoorde Kenny de paniek in Perez’ stem, want hij had zich weer omgedraaid en keek hem aan. ‘Jij hebt hier niets te zoeken.’
Koortsachtig probeerde Perez iets te verzinnen wat ze gemeenschappelijk hadden, iets waarmee hij de man bij de rand van het klif vandaan kon lokken. ‘Kun je je die zomer nog herinneren, Kenny, toen je op Fair Isle aan het werk was? De aanleg van de North Haven? Daar heb ik steeds aan moeten denken sinds we elkaar weer tegen het lijf zijn gelopen.’
‘O ja?’ Kenny fronste zijn wenkbrauwen en liet zich blijkbaar gewillig op andere gedachten brengen, althans voor zolang het duurde. Misschien was hij blij dat hij werd afgeleid.
‘Je bent toen bij mij en mijn ouders komen wonen, maar daarna ben je weer naar de Observatory teruggegaan. Ik heb dat nooit begrepen.’
‘Heeft je moeder het ooit over mij gehad?’
‘Na die tijd niet meer. Toen je nog op Fair Isle zat, zag ik wel dat ze je leuk vond. Je kon geen kwaad bij haar doen.’
‘Ik was verliefd op haar,’ zei Kenny. ‘Het was me een beetje in mijn bol geslagen.’ Een korte stilte. ‘Maar ik hield echt van haar.’
Opnieuw had Perez last van zijn maag, al had het deze keer niets met de peilloze diepte te maken. Zijn moeder was zijn moeder, niet zomaar een vrouw op wie mannen verliefd konden worden. Hij zweeg.
‘Er is niets gebeurd,’ zei Kenny. ‘We hebben nooit iets met elkaar gehad, hoewel ik dat wel jammer vond. Daarom ben ik naar de Observatory teruggegaan. Ik werd gek als ik met haar onder één dak moest zijn. Ik had geen minuut rust en kon niet meer slapen. Nu weet ik dat het nooit iets tussen ons had kunnen worden, niets blijvends althans. Edith was het voor mij helemaal.’ Hij slaakte een vreemde kreet, die verloren ging in het gekrijs van de meeuwen.
‘Is mijn vader er ooit achter gekomen wat jullie voor elkaar voelden?’
Kenny gaf geen antwoord en leek weer in gedachten verzonken.
‘Ga toch een stukje bij die rand vandaan, Kenny, zodat we gewoon met elkaar kunnen praten. Niet over Fair Isle, maar over Lawrence.’
Perez zag dat er tranen over Kenny’s gezicht stroomden. Gesmolten koper in een oranje gloed. De man stond te snikken en Perez merkte dat hij zelf zijn adem inhield. Zijn hart bonkte wild tegen zijn ribbenkast. Als Kenny een paar stappen vooruit deed, zou hij in de diepte verdwijnen.
‘Snap je het dan niet?’ zei Kenny. ‘Praten heeft geen zin. Nu niet meer.’
‘Volgens mij weet ik wat er gebeurd is.’ Perez ging in het gras zitten, en toen hij het strandgras onder zijn handen voelde, durfde hij weer adem te halen. ‘Waarom ga je ook niet zitten, Kenny? Kom toch bij me zitten.’
Kenny bleef staan. Perez merkte dat zijn woorden niet tot de man doordrongen. ‘Wanneer is het allemaal begonnen?’ vroeg hij dwingender, schreeuwend, omdat het hem maar niet lukte Kenny te bereiken. ‘Wilde Lawrence altijd hebben wat jij had, Kenny? Ook toen jullie nog klein waren?’
‘Hij was ouder en slimmer dan ik,’ zei Kenny. ‘Dus dat was logisch.’
‘Kom toch hier,’ zei Perez nog eens. Kenny stond van verdriet op zijn benen te tollen. Hij had zich zijn hele leven kunnen beheersen en was altijd het toonbeeld van rust geweest, nuchter, geremd zelfs. Maar nu werd hij geheel door emoties overspoeld en leek hij zich er niet van bewust hoe dicht hij bij de rand van het klif stond. Als hij zo doorging, zou het slechts een kwestie van tijd zijn voordat hij zich in de diepte stortte. Perez bleef op luchtige toon praten, net hard genoeg om zich boven het gekrijs van de meeuwen verstaanbaar te maken. ‘Maar dat hij Edith van je heeft afgepakt, Kenny, dat had hij niet moeten doen, hè?’
Kenny gooide zijn hoofd in zijn nek en schreeuwde het uit. ‘Wat maakt dat nou allemaal nog uit, man? Snap je het dan niet? Het is allemaal voorbij.’
Iets deed Perez over de rand kijken, naar het keienstrand aan de voet van het klif. Daar lag een kleine, witte gestalte. Edith. De vrouw van Kenny. Zijn liefste.